De empirische cyclus voor je scriptie
- Samir Kilani
- 15 jul
- 3 minuten om te lezen

Wat is de empirische cyclus?
De empirische cyclus is een model dat beschrijft hoe wetenschappelijke kennis tot stand komt door het systematisch observeren, redeneren, toetsen en evalueren van verschijnselen in de werkelijkheid. Het is bedacht door methodoloog Adriaan de Groot en vormt de ruggengraat van veel kwantitatieve onderzoeksopzetten.
De cyclus bestaat uit vijf fasen die elkaar logisch opvolgen:
1. Observatie ā "Wat zie ik gebeuren?"
Je begint met een opvallend verschijnsel of patroon in de praktijk. Je merkt iets op waarvan je denkt: "Hier gebeurt iets interessants."
Bijvoorbeeld:
"In oude stadswijken van Rotterdam is de misdaad hoger dan gemiddeld."
Deze waarneming is nog geen conclusie, maar de aanleiding om onderzoek te doen. Je verzamelt bestaande gegevens of literatuur, je beschrijft wat er speelt. Het doel is om een verschijnsel goed te begrijpen zonder het al te verklaren.
Tip: gebruik statistieken, beleidsstukken, nieuwsartikelen of eerste data-analyse als basis voor je observatie.

2. Inductie ā "Wat zou hierachter kunnen zitten?"
In deze fase ga je proberen een algemene verklaringĀ te formuleren op basis van de waarnemingen. Je redeneert van het specifieke naar het algemene.
Bijvoorbeeld:
"De lage integratiegraad van sommige migrantengroepen lijkt samen te hangen met hogere criminaliteit."
Je stelt dus een voorlopige theorie of verbandĀ op. Dit kan op basis van eerder onderzoek (literatuur) of je eigen redenering. Vaak werk je met ceteris paribus-veronderstellingen: "als al het andere gelijk blijft..."
Let op: inductieve redeneringen zijn nooit 100% zeker. Je doet aannames op basis van beperkte informatie.
3. Deductie ā "Wat verwachten we als onze aanname klopt?"
Hier maak je een hypothese: een concrete, toetsbare uitspraak die volgt uit je inductieve redenering.
Bijvoorbeeld:
"Hoger opgeleide allochtonen hebben meer contact met autochtonen en lezen vaker Nederlandse kranten dan lager opgeleide."
Je maakt voorspellingen die je kunt toetsen in de praktijk. Belangrijk is dat je duidelijk bent over:
De gebruikte begrippen (bijv. 'integratie', 'opleiding')
De richting van het verband (bijv. positief of negatief)
Hoe je dit verband verwacht aan te treffen in jouw populatie
Deze stap vormt de brug tussen theorie en praktijk: je vertaalt abstracte ideeƫn naar concrete meetbare uitspraken.
4. Toetsing ā "Klopt onze voorspelling met de werkelijkheid?"
In deze fase verzamel je nieuwe gegevensĀ om je hypothese te toetsen. Denk aan enquĆŖtes, experimenten, observaties of bestaande datasets. Je analyseert de data en bekijkt:
Komt het patroon dat je voorspelde terug in de cijfers?
Hoe sterk is het effect (correlatie, regressie)?
Is het verschil of verband statistisch significant?
Gebruik hier duidelijke analysetechnieken zoals kruistabellen, t-toetsen, regressies of factoranalyses (afhankelijk van je hypothese en meetniveau).
Tools: SPSS, Excel, R, Python of gespecialiseerde software zoals Jamovi.
5. Evaluatie ā "Wat betekenen de resultaten?"
Je vergelijkt de uitkomsten van je toetsing met je hypothese:
Wordt je hypothese bevestigd? Of verworpen?
Wat zegt dit over je inductieve veronderstelling?
Welke alternatieve verklaringen zijn mogelijk?
Vaak bespreek je hier ook:
Beperkingen van je onderzoek (bijv. meetproblemen, steekproefgrootte)
Praktische implicaties of aanbevelingen
Suggesties voor vervolgonderzoek
Belangrijk: deze fase leidt vaak tot nieuwe observaties of vervolgvragen ā de cyclus begint dan opnieuw.
š In de praktijk: gebruik de cyclus als scriptiestructuur
Veel studenten kunnen hun scriptie prima structureren rond de empirische cyclus. Bijvoorbeeld:
Scriptiehoofdstuk | Empirische cyclusstap |
Inleiding | Observatie |
Theoretisch kader | Inductie |
Hypothesen / model | Deductie |
Methode + Analyse | Toetsing |
Conclusie & Discussie | Evaluatie |
Let op: dit werkt vooral goed bij toetsend kwantitatief onderzoek. Bij exploratief of kwalitatief onderzoek gebruik je vaak een ander model (zoals Grounded Theory of thematische analyse).
Wanneer gebruik je de empirische cyclus?
ā | š« |
Wel geschikt bij: | Minder geschikt bij: |
|
|
Voorbeeld: onboarding-app in de praktijk
Stel, je onderzoekt of een nieuwe onboarding-app helpt om nieuwe medewerkers sneller zelfstandig te laten werken.
Observatie:Ā Veel nieuwe medewerkers voelen zich onvoorbereid.
Inductie:Ā Digitale onboarding zou dit kunnen verbeteren.
Deductie:Ā Hypothese: "Medewerkers die de app gebruiken, behalen na 1 maand een hogere zelfredzaamheidsscore dan medewerkers zonder app."
Toetsing:Ā Twee groepen vergeleken via een vragenlijst. Resultaat: significante verbetering bij app-gebruikers.
Evaluatie:Ā App lijkt effectief, maar verschil is kleiner bij oudere medewerkers. Vervolgonderzoek nodig naar leeftijdseffect.
Veelgemaakte fouten
Je hypothese is te vaag: "Onboarding werkt beter met technologie" is niet toetsbaar.
Je operationalisatie is zwak: wat bedoel je met 'betere onboarding'?
Je doet aan "data dredging": verbanden zoeken zonder voorafgaande hypothese.
Je verwart correlatie met causaliteit.
Hulp nodig?
Kom je er niet uit, twijfel je over je opzet, of loop je vast in SPSS? Geen stress. Wij helpen je met:
Het opstellen van toetsbare hypothesen
Het bouwen van je conceptueel model
Je data-analyse of interpretatie
Het herschrijven van je conclusies
Boek snel een intake of laat je onderzoeksplan checken. Wel zo slim. š




Opmerkingen